In Djakarta zouden we de bekerfinale in het Bungkarno stadion bijwonen, maar de wedstrijd werd verplaatst naar Makassar. We waren op bezoek bij de enige sportrecht-beoefenaar van het land (in Malta was er toen ook maar één, ook een advocaat trouwens). Dus met het vliegtuig naar Makassar. Daar gaven we meteen ter plekke, in het hotel, lezingen voor een gezelschap van clubmanagers. Op het vliegveld hadden we de tegenpartij uit Papua Nieuw Guinea ontmoet die ook net op dat moment arriveerde. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan: we vroegen om handtekeningen. Van de finale herinner ik me het stokoude stadion dat nog uit de Hollandse tijd stamde en vooral de ondraaglijke hitte onder de overkapping van de hoofdtribune.
De volgende dag ging het terug naar Djakarta. Daar lag ons hotel aan de rand van het park waar het Bungkarno stadion in is gelegen. Een uitstekende plaats om te hardlopen met als keerpunt het stadion. Dat kon, want de hekken stonden open. In de catacomben spraken we later met vertegenwoordigers van de Indonesische voetbalbond (onze gastheer was voorzitter van de tuchtcommissie). En verder ging het. Naar de sportredactie van een grote krant in de hoofdstad om uit te leggen wat we kwamen doen.
Bij een volgend bezoek aan Indonesië nam onze delegatie deel aan een sportrecht-conferentie. Die vond plaats in een katholieke universiteit buiten Djakarta, gesticht door een maecenas. Een campus zo fraai gestileerd als je ze in Nederland niet aantreft. Ook binnen was de aankleding perfect, met een prachtige bibliotheek. En een mooi sportveld erbij. Onze gastheer had de minister van sport uitgenodigd om de conferentie te openen. Dat ging allemaal zo makkelijk, één telefoontje vanuit de auto was genoeg. Bij het vorige bezoek had hij langs die weg met de hoofdcommissaris van politie van Djakarta gesproken, want die adviseerde hij in mediazaken. Bij mij ontstond de indruk van een dorp in een wereldstad. Ons kent ons.
Rob Siekmann