Nederlands-Indië (nu Indonesië) blijft Nederland vandaag in de ban houden. Al was dat vroeger, in de jaren vijftig en later, wel anders. Toen wist men af van excessen en oorlogsmisdaden in de voormalige kolonie, maar media, politiek en historici draaiden in synergie rond die hete brij. Het was dan ook politieke springstof. Doofpotbeleid bleek de opportunistische keuze bij uitnemendheid.
De laatste bevindingen van drie wetenschappelijke instituten omtrent het optreden van Nederland in zijn kolonie na wereldoorlog twee spreekt andere taal. Excessen, de kwalificatie uit 1969, worden nu oorlogsmisdaden — en dat alles met overheidssubsidie. Het verwerkingsproces gaat traag, maar is nu goed op gang gebracht. De bekentenissen in 1969 van veteraan Joop Hueting over oorlogsmisdaden en geweldsmisdrijven waren volgens journalist Meindert van der Kaaij de oerknal in de historiografie van de Nederlandse interventies in zijn kolonie.
De pas verschenen analyses kunnen we daarentegen kwalificeren als rustige wetenschappelijkheid. Sine ira et studio, ook al waren er onderhuids wel tegenstemmen, bijvoorbeeld uit de militaire hoek. Die kwam er immers niet erg fraai uit. En ook het werk van Hans Moll, Sluipschutters in de tuin. Een Indische geschiedenis, dat we hier op Doorbraak recenseren, is een kleine rectificatie en een terechte nuance van het complexe gebeuren in die verre kolonie na 1945. Het is een daad van eenvoudige rechtvaardigheid de Bersiap-periode (we komen hierop terug) meer in het licht te stellen en meer aandacht te vragen voor dit bijzonder wrede tijdperk, de repercussies die het had op het Nederlandse militaire optreden en op de houding van de indo’s die in Nederland terechtkwamen.
Onze Congo en hun Nederlands-Indië
In tegenstelling tot wat in Nederland vandaag gebeurt, wekt onze vroegere kolonie, het land Congo, vandaag slechts de perverse en onnozele belangstelling op van getalibaniseerde woke-dekolonisatoren en van enkele Vlaamse en Franstalige historici (Jules Marchal, Jean Stengers, Daniel Vangroenweghe, Guy Vantemsche, Sarah Van Beurden, Zana Etambala, David van Reybrouck).
Het houdt echter het land België niet echt bezig. En een heus onderscheid tussen wat er gebeurde onder Leopold II en nadien, toen Vlaamse missionarissen, leerkrachten en gezondheidswerkers in actie traden, maken we in België niet echt. Niettemin moet we het toneelstuk Missie (2007) van David van Reybrouck over het puur-menselijke en louterende engagement van Vlaamse missionarissen toch als een soort Wiedergutmachung zien. In de jaren na 1950 was er bij ons de fameuze Congo-literatuur van Geeraerts, Walschap (wiens broer in de jaren dertig missionaris was en aan dysenterie overleed), Mireille Cottenjé en Claus.
Echter, vergeleken met Nederland en zijn Nederlands-Indië-studies en de daarop aansluitende literatuur komen wij er bekaaid vanaf. In Nederland leeft het thema van de vroegere kolonie meer. Zo haalde een roman als De tolk van Java (2016) van Alfred Birney er (terecht) zeer hoge oplagen. Adriaan van Dis vertelt in Indische duinen (1994) over zijn jeugd in Indië, en niet alleen literair Nederland had belangstelling. Nederlandse literatuur die van ver of dichtbij met ‘Indonesië’ te maken heeft, is (naast Multatuli natuurlijk) overweldigend aanwezig met schrijvers als Hella Haasse, Maria Dermoût, Tjalie Robinson, Beb Vuyk, Jeroen Brouwers, Rudy Kousbroek, Marion Bloem en F. Springer. (Ik wil daarbij de lezer en passant attenderen op de romans van een van de interessantste vrouwen uit de Indisch-Nederlandse literatuur: Madelon Székely-Lulofs, wier eigenzinnige werk ook verfilmd werd.)
Spelen met woorden
In de Noord-Nederlandse woordenschat drongen ook veel meer woorden binnen uit Insulinde (begrip gemunt door Multatuli) dan ‘Franse’ of ‘Congolese’ termen of begrippen in het Vlaams-Nederlands (zoals évolué, chicotte). Heel wat Nederlanders zijn bekend met ‘Maleis-Indische’ woorden als mandiën (baden), kampong (inheems dorp), senang (lekker, prettig), mataglap (zinsverbijstering), karbouw (buffel), bandjir (waterval, vloed), rampokken (diefstal plegen, wild te keer gaan), totok (volbloed Nederlander in Indië), tempo doeloe (de goede oude tijd) en orang-oetan. Maar er zijn er nog tientallen, vooral op culinair gebied. En dan is er ook nog het petjoh, de Nederlands-Maleise mengtaal van de indo’s.
Merdeka
Nederland stond dan ook even in rep en roer toen onlangs, zoals gezegd, een aantal lijvige werken verschenen over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Daarin werden onder andere de zogenaamde Bersiap-periode met zijn gruwelijke slachtpartijen beschreven. Ook kwam de opkomst van de Republiek aan bod: een erg complex proces met talrijke actoren die ieder hun eigen verhaal vertellen, met het woord merdeka (vrijheid’) zoemend op de achtergrond.
Inzicht in die warrige, verwarde en chaotische naoorlogse tijd met zijn vele ‘deelnemers’, die dan nog elk hun eigen ‘programma’ hadden, biedt het boek Merdeka. De strijd om de Indonesische onafhankelijkheid en de ongewisse opkomst van de Republiek 1945-1950 (2022) van Henk Schulte Nordholt en Harry Poeze. Het bijvoeglijk naamwoord ‘ongewis’ staat zeer terecht in de titel omdat het bijna een mirakel is dat de Republiek, zoals we die vandaag kennen, uit een langdurige en turbulente chaos voortgekomen is. Het had immers ook heel anders kunnen uitdraaien. ‘Merdeka’ vertelt dat bijzondere verhaal waarbij de lezer geen seconde zijn aandacht mag verliezen of hij is alle draden en draadjes kwijt.
Wie es wirklich gewesen
De wetenschappelijke studies die we signaleerden zouden eens en voor altijd de ware geschiedenis moeten vaststellen. En dan gaat het om wat die langdurige strijd (’45-’49) nu precies inhield, hoe wreed de politionele acties echt geweest zijn, welke als oorlogsmisdaden kunnen worden aangemerkt en hoeveel onzekerheid over de uitkomst er al die jaren is geweest, en dit met wisselende kansen voor elke groep.
Tijdens deze gewelddadige periode vochten pemoeda’s (nationalistische jongeren), andere nationalisten, criminele bendes (rampokkers), moslims (gematigde en jihadistische) en politici van allerlei gezindten met elkaar of gingen tijdelijke allianties aan. Heel wat oudere Indonesiërs wilden echter dat de ‘Belanda’s’ bleven. En er was Engeland dat Nederland het behoud van zijn kolonie zou misgunnen. Er zijn deelstudies en memoires genoeg over, maar ‘wie es wirklich gewesen’: dat moest nu toch eindelijk en voor eens en altijd worden vastgesteld.
Totoks en indo’s
Eén zo’n ‘actor’ is de vroegere journalist van NRC, Hans Moll. Hij is voorzitter van de Federatie Indische Nederlanders, die in 1952 als vierjarig indo-kind (gemengdbloedige) in het kille Nederland toekomt. Nederland: het land van aankomst dat niet zit te wachten op deze gerepatrieerde Indischgasten, die zich geen vluchteling willen noemen. Ook al moesten de totoks en de indo’s na de capitulatie van Japan en de navolgende meedogenloos-moordende Bersiap-periode echt wel vluchten.
Immers, ‘wie niet vlucht, wordt letterlijk aan mootjes gehakt’ (blz. 159). Dat wil zeggen, men wordt ‘fijngesneden’, de slachtoffers worden ‘getjintjangd’, en die sukkelaars zijn niet alleen Nederlanders, ook Chinezen, Ambonezen en christelijke inheemse groepen worden wreedaardig vermoord. Het zijn de bijna gebruikelijke extreme wreedheden die met een dekolonisatieperiode gepaard gaan. Denk aan de Mau-Mau in Kenia of het FLN in Algerije met zijn massamoord op Franse burgers in Oran in 1962. En de verguisde militaire acties van de Nederlandse militairen hebben allicht velen beschermd tegen het geweld van de pemoeda’s.
Bersiap
Dertigduizend indo’s bleven in Indië en dat is niet helemaal goed afgelopen. Velen zwoeren het Nederlanderschap af en namen de Indonesische nationaliteit aan (ze werden wara negara — ‘Indonesisch staatsburger’, maar in 1962 werden ze toch het land uitgewezen). Wie over de Bersiap-periode inzicht vanop de eerste rang wil krijgen, moet de roman lezen waaraan ik in het begin van het artikel refereerde: De tolk van Java van Alfred Birney. Deze roman zegt meer dan tien historische werken.
En het is veelzeggend dat ook bij deze periode in de koloniale geschiedenis, in dit geval die van Nederland, de nadruk vooral op de eigen militaire partij wordt gelegd en dat de Bersiap-moorden eerder aan het historisch oog worden onttrokken. Bersiap was, zo blijkt, niet altijd een uiting van spontane volkswoede en blankenhaat. Er waren op dat moment ook heel wat conflicten aan de gang tussen verschillende bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld Kwomintang-Chinezen tegen aanhangers van Mao, Dajakkers tegen Madoerezen, radicale moslims tegen gematigde moslims. Hierdoor liepen chaos en geplande moorden makkelijk door elkaar heen. En wat was de rol van de republikeinse leiding bij de Bersiap?
En natuurlijk: ook hier gaan de politiek correcte rituelen aan het werk. Die wijten — zoals David van Reybrouck in zijn werk Revolusi uit 2020 betoogt — de ontzettende wreedheid van de opstandelingen (onder wie dus ook aardig wat criminelen) aan de koloniale voorgeschiedenis met zijn repressief geweld en economische uitbuiting.
De sluipschutters van Hans Moll
In Sluipschutters in de tuin. Een Indische geschiedenis (2021) vertelt Hans Moll op een minzame, boeiende, erg informatieve en bijwijlen melancholische manier wat het betekende van Nieuw-Guinea (waar wel eens een zendeling door Papoea’s werd opgegeten) naar Scheveningen te verkassen. Later verhuisde hij naar Den Haag, om van de warmte in de koude terecht te komen, van exotische geuren dus naar spruitjeslucht. Dit deed hij samen met een prachtmoeder met Schotse roots, die een baken blijft, en een vader die als bosarchitect met een bemanning van Papoea’s door de binnenlanden van Nieuw-Guinea vaart en dus bijna altijd afwezig is. In geheimtaal spreken de Nederlandse indo’s, die zoveel geuren gewoon waren, van bau kelek: de okselgeur van Nederland…
Zijn waarheid
Hans Moll laat zich kennen als scherp waarnemer in een brisant historisch debat met een waarheid die de zijne is. Het is een waarheid die tegelijk waarachtig is omdat ze van het reëel beleefde vertrekt en ons subtiel en met veel pedagogie de dubbelzinnigheid van het indo-zijn uitlegt. Denk aan de gebruiken, de denkhouding van mensen die in een vreemde omgeving als ontheemden opnieuw een fatsoenlijk leven moesten opbouwen terwijl men leed onder het verlies van Indië.
Hun motto was: bij Nederland horen en niet opvallen — ze letten op ons. Aandacht zoeken is wel het laatste wat je in Indische ogen moet doen. Het zijn de jaren vijftig van netheid, armoede en strengheid. Het begrip ‘netjes’ heeft nog betekenis. Zo gebruik je geen Maleise woorden waar Nederlandse vriendjes bij zijn, en al zeker niet het woord njai, de inlandse concubine van een Hollandse man…
De indo
‘Dé indo’: het is ook weer zo’n algemeen begrip; de een immers identificeerde zich met de blanke bovenlaag en de ander meer met de inheemsen. Tegelijk is het genetisch een ingewikkelde kwestie waarvan de auteur pittig gewag maakt omdat hij Europese en Aziatische voorouders heeft. Hij is een Euraziatische halfbloed, een indo die geen Indonesiër genoemd wil worden (Indonesiërs willen ook beslist geen indo genoemd worden). De auteur lijdt onder deze dubbelzinnigheid: ‘Het “probleem” is dat ik een Nederlander ben, afkomstig uit een land dat niet meer bestaat (Nederlands-Indië — WvR) en met een geschiedenis die vergeten dreigt te worden: de Indische geschiedenis.’ (blz. 29)
Brouwers en Kousbroek
We hebben het hier over een mestiezencultuur met talloze gradaties in ‘Indisch’ bloed. Men kan bijvoorbeeld denken en spreken als een Nederlander, maar wie niet blank is, mag niet met een Hollander trouwen, wél met een Chinees… De meeste indo’s — en het woord indo is in Nederland lang een scheldwoord geweest — zien zich als Europeaan, identificeren zich ten diepste met Nederland, een land waarin protestanten in die jaren nog hiërarchisch boven aan de ladder stonden. De auteur schrijft het expressis verbis: ‘… en al ben ik misschien geen ras-Nederlander, ik ben wel honderd procent Nederlands’ (blz. 37).
Die identificatie hadden de binnenvallende Japanners niet verwacht. En ook al maakten zij via hun rassentheorie de indo’s in tegenstelling tot de totoks tot ‘buitenkampers’, toch kozen die de kant van Japan niet. Ze voelden zich immers met Nederland verbonden. Zij hoefden het kamp, waarover Jeroen Brouwers en Rudy Kousbroek naar aanleiding van Brouwers’ roman Bezonken rood (over de Jappenkampen) zo polemiseerden en ruzieden, niet in. Kousbroek vond dat Brouwers in zijn roman larmoyant was, zich niet bij de waarheid hield, terwijl (de pas overleden) Brouwers oordeelde dat hij in de eerste plaats een roman schreef, dus een verdichting van de werkelijkheid. De interessante polemiek duurde meer dan een jaar. Recapitulerend: zijn bijvoorbeeld sommige Surinaamse Nederlanders anti-bakra (tegen de Hollanders), dan is die houding bij Indischen inderdaad afwezig. Al schaamt de indo zich soms voor zijn huidskleur (hij was liever blank geweest…).
Het evenwicht van Moll
Hans Moll merkt al vlug dat Nederland ongekende kansen biedt, allicht omdat er onder de indo’s geen echte gettovorming is en zij elitemigranten zijn met een goede scholing. Discriminatie, het modewoord van vandaag, kent deze indo niet (maar allicht zijn ouders wel, ook al gebruikten die het vandaag misbruikte woord nooit).
Het jongetje Hans Moll moest zich bijna spontaan leren integreren. Aanvankelijk doet hij het echter slecht op school. In de jaren zestig en zeventig studeert hij antropologie in Amsterdam. Het is het begin van de politieke correctheid met haar opgeblazen schuldcultuur en het taboe op woorden als ‘stammenstrijd’: het is de tijd van marxistische codewoorden als ‘vervreemd’. Een periode waarin intellectuele vampieren als de Frans-Martinikaanse psychiater en panafrikanist Frantz Fanon de religieuze toon zetten voor de nieuwe orthodoxieën die vandaag in een complete woke-religie zijn uitgemond. Het is ook een tijd waarin mensen steeds kritischer naar de koloniale geschiedenis van Nederland kijken, uitmondend in permanente culpabilisering.
Het is de grote verdienste van Hans Moll die alom heersende thematiek evenwichtig te benaderen, zoals gezegd vanuit de eigen leefwereld, maar niet met de verdwazing van vandaag. Tekenend in dit verband is, zo merkt de auteur op, dat de Indonesiërs zelf meestal positief staan ten opzichte van gebeurtenissen die in het Westen als überkolonialistisch worden aangevoeld en voor nieuwe rituelen zorgen. Ze zorgen bijvoorbeeld voor intellectueel flagellantisme en het narcisme van het ostentatieve deugen.
Waaruit bestaat nu die geurige Indische cultuur?
Wat is volgens de auteur nu het blijvende wezen van de Indische cultuur? Eten maken, de geuren bespreken en elkaar laten proeven wordt in zijn visie de kern van het Indisch-zijn in Nederland. Maar ook de wreedaardige Bersiap-periode, de pogroms op Indische Nederlanders die met een ongekend sadisme gepaard gingen, is een blijvend gegeven in de gesprekken van de indo. Het is ook misschien wel een wezenskenmerk van de indo dat hij van die periode niet verlost geraakt (en met reden, schrijf ik erbij).
De Amerikaanse historicus William Frederick noemt de Bersiap unverfroren genocide (de schattingen lopen uiteen, maar het getal 30 000 hoort men wel meer, al twisten historici onder elkaar over het aantal, en is er ook sprake van minder dan tienduizend). In 2013 zegt Frederick in een interview geen land te kennen dat de moord op zoveel burgers — vooral door pemoeda’s en rampokkers voeg ik eraan toe — zo gelaten heeft geaccepteerd en vervolgens is vergeten. Ook Nederland heeft het niet zo vaak over die naoorlogse periode. Het lijkt soms alsof hier wat historici ‘ont-herinnering’ noemen (‘unremembering’) in het spel is, een bewust wegdrukken van een periode of een situatie.
Nederlandse historici als gilde
Misschien komt de Bersiap uitvoerig aan bod in de omvangrijke studies die in februari dit jaar door drie wetenschappelijke instituten in het licht werden gegeven. Vijf boeken zijn al gepubliceerd, zeven deelstudies volgen nog. Wat zich toen aan horror voltrok, werd ondertussen verdrongen door er een dikke deken van schaamte en schuld over te leggen. Het is een ‘tactiek’ die men wel meer hanteert omdat ook de Nederlanders heel wat slachtoffers hebben gemaakt (blz. 168).
Maar wie de Bersiap onderschat of het liefst onder de wetenschappelijke mat schuift, krijgt een eenzijdige kijk op het naoorlogse Nederlandse militaire optreden. Het was de Nederlandse essayist Rudy Kousbroek die in Het Oostindisch kampsyndroom (1992) opmerkte dat Nederlandse historici een soort gilde zijn die ‘moeilijke’ thema’s alleen oppakken als ze historisch of politiek niet langer omstreden zijn. Hans Moll pikt zo’n thema wel op, en hoe eigenzinnig en revelerend doet hij dat!
Toch die Indisch-keuken
Maar laten we afsluiten met het eerste wezenskenmerk van de indo: de culinaire obsessie. Inderdaad, wie de geurige Indisch-keuken beproeft en proeft, wordt nooit ontgoocheld en krijgt misschien een begin van een inzicht in die obsessie. Ik zeg het als niet-indo, al zal ik het volgens Hans Moll nooit echt allemaal ten gronde kunnen begrijpen. Ook al geven zijn pittige memoires me toch al wel een idee, en daarmee ben ik een tevreden niet-indo. Hans en ik zullen er samen een pilsje/pint op drinken…
Beide genoemde werken, Sluipschutters in de tuin. Een Indische geschiedenis en Merdeka. De strijd om de Indonesische onafhankelijkheid en de ongewisse opkomst van de Republiek 1945-1950, zijn verkrijgbaar in onze webwinkel.
Sluipschutters in de tuin | Hans Moll
Paperback / softback | Nederlands | Europese overzeese expansieHans Moll is vier jaar oud wanneer hij in 1952 met zijn moeder aankomt in Nederland. Na Borneo en Nieuw-Guinea is het de zoveelste plek waar ze aan wal gaan. Hans en zijn moeder maken deel uit van de ruim 250.000 "repatrianten" die Nederland vanuit Nederlands-Indië [lees verder...]
Leverbaar uit voorraad: 1-2 werkdagen.