Adrian Goldsworthy vertelt in ‘De ondergang van Rome’ over de spiraal aan invallen, staatsgrepen, corrupte keizers en sluwe hovelingen die leidden tot de neergang van het eens zo oppermachtige Romeinse Rijk. Een rijk kan er nooit zeker van zijn dat het de suprematie behoudt, alle propaganda ten spijt. Goldsworthy toont dit aan met behulp van knappe beschrijvingen van tal van intrigerende figuren uit de Romeinse geschiedenis. Zijn kracht zit in de verhalende manier van vertellen, wat hem een zeer lezenswaardige auteur maakt.
Een kwetsbaar lichaam
De oorzaak van de val kwam van binnenuit, van het falende politieke systeem dat zo duidelijk tot uiting kwam in de ene burgeroorlog na de andere. Het begon met met de vierjarige burgeroorlog die volgde op de moord op Commodus en daarna die op Pertinax. De keizers waren op hun eigen veiligheid bedacht en verzwakten daarmee het vermogen van het rijk om handelend op te treden. Hij ziet ook de verovering van de Afrikaanse graanschuur door de Vandalen in de vijfde eeuw als een belangrijke klap. Het boek vangt aan in 180, op het moment dat de wijze Marcus Aurelius overleed, en besluit met de zevende eeuw. Het Romeinse Rijk ging langzaam maar zeker achteruit. Uiteindelijk is het dan wel ‘vermoord’ door de ‘barbaren’, maar die brachten een slag toe aan een lichaam dat kwetsbaar was geworden door langdurig verval. Adrian Goldsworthy heeft aandacht voor cultuur, economie en de wereld buiten Rome. Nergens laat hij zich verleiden tot goedkope vergelijkingen met de moderne tijd. Het blijft een studie van de antieke wereld.
Het oeuvre van de historicus is indrukwekkend. Hij schreef onder meer ‘Augustus’, ‘Romeinse legioenen’, ‘Pax Romana’, ‘De muur van Hadrianus’, ‘Hannibals meesterzet’, ‘De glorie van Rome’ en ‘Philippus en Alexander’.
Paperback / softback | Nederlands | Oudheid (tot 500) |